
Naar aanleiding van de publicatie in het blad Landleven over het bedrijf van Joris van der Zanden met aandacht voor de Zestien Eiken Schuur, ontving hij een prachtig bericht over oude bomen uit het boek De dansende schoonmoeders.
* * * * *
Geachte heer van der Zanden,
Als lid van het tijdschrift Landleven heb ik genoten van het artikel over uw bedrijf, werd ik blij van de passie die u aan de dag legt voor eerlijke bouw en uw respect en bewondering voor het oude ambacht, de oude materialen, de oude schuren.
Het herinnerde me aan een stukje tekst uit het boekje ‘De dansende grootmoeders’, van Clarissa Pinkola Estés, wat ik zo’n 20 jaar geleden las en nooit ben vergeten. Ik wil u dit stukje tekst ook graag ook laten lezen, het speelt zich af in Hongarije:
‘Mijn familie kwam van een oude plattelandstraditie, waarin bomen die werden omgehakt losstonden van bomen uit het bos. Zij kweekten reeksen bomen; sommige voor de verkoop en andere voor timmerhout. Maar de reusachtige bomen van de Natuur werden van die bomen onderscheiden… De bomen van het woud mochten niet worden omgehakt, want de grote bomen waren letterlijk de spirituele beschermers van het dorp.
Die beschermende bomen beschutten het dorp tegen de zomerhitte. Ze braken de kracht van de wind tijdens stormen. Ze vingen de sneeuwjachten op met hun verenigde stammen in plaats van de sneeuw toe te staan de boerenwoninkjes te bedelven en het leven te bedreigen. De grote bomen van het woud beletten stof en zand door de kiertjes in dakranden en onder drempels naar binnen te waaien. Dat deden ze door het opvliegende stof dat de wind van de velden had meegevoerd op te vangen in hun bladerrijke armen. De oude bomen gaven een helder rustig geluk aan allen die ze zagen of tegen ze leunden. Daarom werden de oude bomen, net als de ouderen in het dorp, nooit omgehakt of zonder verzorging gelaten.
In die oude traditie zou de bijzondere populier waar we hier van spreken een natuurlijke dood zijn gestorven, ‘op het juiste tijdstip van haar eigen tijd’. Daarna zou ze zijn neergehaald als ze niet uit zichzelf was omgevallen. Maar uit haar lichaam zou een nokbalk worden gemaakt en ook veel stutten en rachels. Zodoende werd een skelet voor een huis uit haar lichaam gevormd.
Dat huis zou worden gebouwd op ‘oogafstand’ vanwaar de oude boom had gestaan. Dat werd gedaan opdat eenieder met trots over de plek zou kunnen zeggen: ‘Zie je? Die boom werd aan het eind van haar leven neergehaald met gepaste dankzegging; ze is naar een goede en volgende plek gegaan in een nieuwe vorm. Aan haar liefde voor ons en onze liefde voor haar is nooit een eind gekomen. Zij is nog altijd bij ons.’
Als die prachtige populier in plaats van in de hectische verwarring van de moderne wereld -die soms mensen dwingt tot kortetermijninspanningen in plaats van planning op lange termijn om de gulle giften in leven te houden- in de oude wereld had geleefd, dan zouden de oude Zwaben uit haar knoesten kommen hebben gesneden die de loop van haar nerven hadden gevolgd. Die kommen zouden zijn gebruikt om er de melk van de merrie en het zwarte brood in te doen.
De dorpsschilder zou op de witbepleisterde muur onder de veranda een afbeelding van de oude populier zelf hebben geschilderd – om te laten zien dat de wortels van het huis en de wortels van de grote boom nu zowel ondergronds als bovengronds tezamen verankerd waren. Maar dat was toen.’
Deze tekst heeft destijds grote indruk op me gemaakt, en uw enthousiasme voor het oude houtstelsel en de oude stenen muren die hun eigen verhaal vertellen, brachten het me weer in herinnering, waarvoor dank! Ik hoop dat u ook kunt genieten van deze vertelling over de oude Hongaarse plattelandstraditie.
Met vriendelijke groeten,
een lezeres, 24 september

